Inleiding op de gemmotherapie
13 Aug, 2018
Door: Rita van Parys
De gemmotherapie is de jongste tak van de fytotherapie. In de klassieke fytotherapie maakt men gebruik van delen van de volwassen plant. In de gemmotherapie wordt enkel embryonaal weefsel gebruikt, dat zich in de knoppen, jonge scheuten, wortelharen en de bast van jonge twijgen bevindt.
De Egyptenaren wisten de bijzondere kracht van de knoppen al te appreciëren en gebruikten deze als verjongingsmiddel om het organisme te herstellen en normale functies ervan te verbeteren. In de Middeleeuwen beschreef Hildegarde von Bingen de kracht van de knoppen. Populierknoppen, rijk aan salicylzuur, werden als cataplasma (papomslag) toegepast bij gewrichtspijn, ankylose en reuma. In oude apothekersboeken vinden we de formule terug van ‘unguentum populeum’, een zalf op basis van populierenknoppen met ontstekingsremmende eigenschappen. Ook de knoppen van dennen en sparren werden gebruikt bij aandoeningen van de ademhalingswegen. Maar bij gebrek aan een geschikte methode om de actieve bestanddelen van het embryonale weefsel te extraheren en te stabiliseren, raakte het gebruik van knoppen in de vergetelheid. Pas in de jaren ’60 van de vorige eeuw werd de kracht van de knoppen herontdekt.
In 1959 ontwikkelde dr. Pol Henri, een Belgische homeopathische arts, een methode om de kwintessens (essentie) van de knoppen optimaal te extraheren. Toen hij deze methode had uitgewerkt, wilde hij de werking ervan aantonen. Hij onderzocht een hele reeks knoppen en jonge scheuten en noemde deze vernieuwende therapie de ‘phytoembryotherapie’. Dr. Pol Henri bracht als eerste de hypothese naar voren dat het meristeem alle genetische informatie en energie bevat voor de ontwikkeling van de plant. In de knoppen zijn alle eigenschappen aanwezig van blad, bloem en vruchten. Deze therapie kan gedefinieerd worden als globale, energetische, cellulaire fytotherapie.1
Dr. Max Tétau, een Franse homeopathische arts, ontwikkelde later een nieuwe bereidingsmethode die in de Franse farmacopee is ondergebracht in het hoofdstuk ‘Homeopathische bereidingen’, omdat de extracten tien keer verdund zijn (1D). Hij geeft de phytoembryotherapie een nieuwe naam, gemmotherapie, en sindsdien wordt deze naam algemeen gebruikt. ‘Gemmotherapie’ komt van het Latijnse woord ‘gemmae’, wat knoppen betekent, en het Griekse woord ‘therapeia’, wat behandeling of therapie betekent.2
- Henry P. Gemmothérapie. Thérapeutique par les extraits embryonaires végétaux, 1982.
- Tétau M, Binsard M. et Guillemain J. Ribes nigrum bourgeaons: anti-inflammatoire d’origine végétale. Cahiers de Biothérapie, n°63, p69-72, 1979.
- Andrianne P. Traité de gemmothérapie : La thérapeutique par les bourgeons. Ed Amyris, 2011.
- Fernando Piterà, Marcello Nicoletti, (2018). Fondamenti scientifici della moderna Meristemoterapia. Nuova Ipsa editore.
- Ganz C, hutter L. Gemmotherapie Knospen in der Naturheilkunde. AT Verlag 2016.
- Ledoux F, Guéniot G. La phytothérapie L’Embryon de la gemmothérapie. Editions Amarys 2015.
- Tétau M, Dorfman P. Récherche scientifique et gemmothérapie. Cahier de biothérapie, n° 138, p 35 – 46, 1996.
- Vagiri M, Ekholm A, Andersson SC et al. An optimized method for analysis of phenolic compounds in buds, leaves and fruits of Blackcurrent (Ribes Nigrum L.). Journal of Agricultural and Food Chemistry, 2012, 60 (42) : 10501-10510.
- Research HerbalGem in samenwerking met UL (Université Liège).